Als mijn lichaam vergaan is en de mieren, de pieren, de pissebedden en de micro-organismen er bezit van hebben genomen, dan blijft er alleen nog een beeld bestaan. Een beeld van dit lichaam toen er nog leven in zat, toen het bloed nog stroomde, toen het hart nog klopte, de aderen nog ruisden, toen de darmen nog pompten en kneedden en zich ontdeden van hun afval. Maar welk beeld?
"Mama, ik moet hier opschrijven wat voor soort kind ik ben. Wat ben ik voor soort kind mama?" Het inschrijfformulier voor het zomerkamp ligt voor me. "Een vrolijk kind!", roept mama vanuit de keuken. Ik ben stil. Ik hou van vrolijkheid. Ik ben trots. Een vrolijk kind! Een kind dat lacht, dat entertaint, een kind dat verhalen vertelt, een kind dat danst en toneelstukken verzint. Een kind met paardestaarten met rode balletjes - appels zijn het. Een kind met een geheime plek achter de trap voor de stickers van het fruit. De kiwi's, de appels, de mandarijnen. Zonde om weg te doen, deze stickers. Een kind dat babbelt aan tafel, als de volwassenen zwijgen en de grote zus zeurt dat ze geen vis lust. Een kind dat liedjes verzint die ze zogenaamd heeft geleerd op school.
Een vrolijk kind. En een vrolijke volwassenen, inmiddels. Een moeder, die gisteren van haar 2,5 jarige dochter te horen kreeg op huiltoon: "Mama je moet niet zo grappig doen." Oh jee, zo'n moeder? Die té opgewekt is, om de moed er in te houden? Vrolijk, tegen de klippen op? Vrolijkheid als wapen om niet in de afgrond te hoeven kijken? Een altijd vrolijk element in een bus vol chagrijnige mensen in grijze regenjassen. Bloemen in het haar, ook al regent het. Zou dit het beeld zijn, dat beklijft?